28.12.06 Rol van oliebelangen in gewapende conflicten in de DRC (Nils Duquet)

Het gebrek aan aandacht voor oliebelangen in de analyse van de oorlog in de DRC is voor een groot deel het gevolg van de vrij beperkte schaal van de Congolese olie-industrie. De afgelopen jaren bedroeg de dagelijkse productie slechts 20 à 30 duizend vaten. Een fractie van de olieproductie in Angola en Congo-Brazzaville. Het grootste deel van de Congolese olieproductie vindt, zoals in de meeste andere landen in Sub-Sahara Afrika, namelijk offshore plaats. De beperkte Congolese olieproductie is grotendeels het gevolg van de voor de DRC ongunstige demarcatie van de territoriale wateren. De Congolese oliereserves bevinden zich tussen de olierijke wateren van Noord-Angola en die van de Angolese enclave Cabinda. Het waren dan ook niet de Congolese oliereserves die een impact hadden op het conflict in de DRC, maar wel de dichtbijgelegen Angolese oliereserves.

Op het moment dat de opstand tegen het Mobutu-regime uitbrak in 1996 was de Angolese MPLA-regime onder leiding van Eduardo Dos Santos reeds meer dan twee decennia lang verwikkeld in een bloedige burgeroorlog met de UNITA-rebellen van Jonas Savimbi. Een burgeroorlog die na het einde van de Koude Oorlog steeds meer gefinancierd door de opbrengsten uit de handel in grondstoffen. Voor het MPLA-regime waren de olie-inkomsten, voornamelijk afkomstig uit de olierijke Cabinda-enclave, een cruciaal element in haar strijd tegen de UNITA-rebellen. Enkel door middel van deze inkomsten kon het regime haar – naar lokale standaarden – erg indrukwekkende oorlogsmachine opbouwen en onderhouden. UNITA daarentegen financierde haar gewapend verzet met de inkomsten uit de handel in diamanten en gebruikte hiervoor voortdurend het toenmalig Zaïrese grondgebied. Na verloop van tijd werd Mobutu dan ook Savimbi’s belangrijkste bondgenoot. De opstand van Kabila en zijn buitenlandse steunheren tegen Mobutu werd na een initiële aarzeling van Dos Santos toch mee militair ondersteund door het Angolese leger . Deze militaire interventie had voor het Angolese regime een tweeledig doel. Ten eerste het vernietigen van UNITA’s militaire capaciteit en de diamant- en wapennetwerken in het toenmalig Zaïre. Ten tweede door zelf mee te participeren in de opstand zich ervan verzekeren dat Mobutu’s plek niet werd ingenomen door een pro-UNITA regime. Met behulp van de belangrijke militaire ondersteuning van het goed uitgeruste Angolese leger werd Mobutu verdreven en werd Laurent Kabila de nieuwe president van het land.

In de maanden na de val van Kinshasa bleef het Angolese leger haar eigen operaties uitvoeren die gericht waren op het lokaliseren en vernietigen van UNITA-basissen en -netwerken op het Congolese grondgebied. Deze operaties waren erg succesvol in zoverre zelfs dat ze aanleiding gaven tot een exodus van UNITA-strijders over de Congo-rivier naar Congo-Brazzaville en Cabinda. In Congo-Brazzaville werden deze strijders met open armen ontvangen door de toenmalige president Pascal Lissouba die op dat moment af te rekenen had met een gewapende opstand tegen zijn regime door strijders die loyaal waren aan ex-president Dennis Sassou-Nguesso. Lissouba besloot de UNITA-strijders te bewapenen en liet hen zijn grondgebeid gebruiken voor de verderzetting van hun netwerken. Dit bleek later echter een fatale inschattingsfout van Lissouba want hierdoor haalde hij zich een nieuwe en erg machtige vijand op de hals: het Angolese leger. Dos Santos beschouwde deze evolutie namelijk als een ernstige bedreiging voor de olie-installaties in Cabina, het hart van Angola’s olierijkdommen en dus cruciaal voor de financiering van het Angolese regime. Het Angolese leger besloot dan ook militair te interveniëren in Congo-Brazzaville ten voordele van ex-president Sassou-Nguesso. Hiermee doorbrak het Angolese leger de militaire impasse waarin het gewapende conflict in Congo-Brazzaville terecht was gekomen. Niet veel later werd Sassou-Nguesso voor de tweede maal president van Congo-Brazzaville. Een positie die hij vandaag nog steeds bekleed en die hij grotendeels te danken heeft aan de Angolese oliebelangen in de regio.

Oliebelangen speelden ook een belangrijke rol bij de beslissing van de Angolese president Dos Santos om Laurent Kabila, ondanks de nodige strubbelingen, blijvend te steunen toen Rwanda en Uganda zich tegen hem kantten en de tweede fase van het gewapende conflict in de DRC begon. Twee factoren speelden hierin een centrale rol. Ten eerste het vermoeden van het Angolese regime dat Rwanda en Uganda nauwe banden onderhielden met UNITA en dat deze twee landen de rebellenbeweging toelieten hun grondgebeid te gebruiken voor de handel in wapens en diamanten. Ook nu weer wou men een pro-UNITA regime in Kinshasa ten allen prijze vermijden en de vernietiging van deze (gepercipieerde) toevoerlijnen werden dan ook als een cruciaal strategisch objectief beschouwd. Ten tweede de troepenontplooiing van Congolese rebellen en hun buitenlandse steunheren in de olierijke Bas-Congo provincie, dat als een bedreiging voor de eigen Angolese olie-installaties werd aangevoeld. Als reactie op deze troepenontplooiing en de inname van Matadi en het Inga-complex door de rebellen en Rwandese soldaten werden opnieuw Angolese soldaten naar de DRC gestuurd om Kabila’s troepen te versterken. Door haar militaire sterkte werd het Angolese regime dan ook Kabila’s belangrijkste bondgenoot in de tweede fase van het gewapende conflict in de DRC. Enkel met behulp van de Angolese troepen kon Laurent Kabila zijn positie vrijwaren. De Angolese president Dos Santos had dan ook een belangrijke invloed op het regime van Kabila. In zoverre zelfs dat de befaamde International Crisis Group Dos Santos in een van haar rapporten uitriep tot de ‘peetvader’ van het Kabila-regime.

Behalve de ‘oude’ oliebelangen (bescherming van de eigen olie-installaties) waren er ook ‘nieuwe’ oliebelangen gemoeid in de Angolese betrokkenheid in de DRC. Verschillende waarnemers hebben geargumenteerd dat het MPLA-regime onder leiding van Dos Santos zijn door olie-gefinancierde oorlogsmachine heeft aangewend om bevriende regimes te installeren in Kinshasa en Brazzaville, waardoor dit regime de de facto controle heeft verworven over een duizend kilometer lange strook van Atlantische kust die boordevol olie zit. Verder worden ook een aantal voorbeelden van directe (maar in waarde eerder beperkte) compensaties aangehaald. Zo zou het aandeel van de Congolese overheid in het offshore Coco-olieveld aan de Angolese regering zijn overgedragen als beloning voor haar militaire interventie. Verder wordt in het rapport van het panel van experten in opdracht van de Verenigde Naties opstelden ook de oprichting van Sonangol-Congo, een joint venture tussen de Angolese nationale oliemaatschappij Sonangol (60%) en de Congolese regering (40%), genoemd. Dit wordt door sommigen beschouwd als een Angolese poging om de controle te verwerven over de Congolese productie en distributienetwerken. Een poging die past binnen een breder geopolititiek project van Dos Santos uit te groeien tot een belangrijke regionale speler en de controle te verwerven over een nog groter deel van de regionale olieproductie.

Concluderend kunne we stellen dat de Angolese militaire interventie niet los gezien kan worden van de Angolese oliebelangen in de regio. Waar de Angolese interventie uiteindelijk om draaide was regime survival: het behouden van de staatsmacht in de strijd tegen de rebellen van UNITA. Dit is erg belangrijk voor de politiek-militaire elites van Angola omdat ze hierdoor toegang blijven hebben tot de olie-inkomsten en ze zich op deze wijze persoonlijk enorm kunnen verrijken. Daarbij komt dat het Angolese regime door militair tussenbeide te komen naar alle waarschijnlijkheid zijn potentieel voor persoonlijke verrijking heeft kunnen uitbreiden. De belangrijkste doelstelling van Angola in de DRC was de afgelopen jaren dan ook de bescherming van zijn eigen economische belangen door middel van het ondersteunen van een zwak leiderschap in Kinshasa waarop het een erg belangrijke invloed kan uitoefenen.

Uiteindelijk kan het Angolese regime van Dos Santos dan ook als grote overwinnaar van de gewapende conflicten in Centraal-Afrika van de late jaren ‘90 worden beschouwd. De succesvolle Angolese interventies in de DRC en Congo-Brazzaville hadden namelijk als resultaat een fundamentele verzakking van UNITA. Met deze interventies stelde het MPLA-regime haar eigen olie-inkomsten veilig terwijl het de handel in diamant voor UNITA steeds moeilijker maakte. De discrepantie in inkomsten die hieruit volgde, leidde uiteindelijk voor een machtoverwicht van het MPLA-regime en een vernietiging van UNITA’s conventionele militaire capaciteit. In februari 2002 werd de overwinning van het Angolese regime in haar strijd tegen UNITA formeel bevestigd met de dood van Savimbi en het daaropvolgende vredesakkoord. Deze evolutie is positief voor de oliemaatschappijen die in de DRC actief zijn. Als gevolg van Angola’s controle over de Congolese olie-industrie kunnen ze rekenen op een goede militaire en politieke bescherming van de eigen belangen door Angola. Het enige wat ze hiervoor hoeven te doen is het verderzetten van een oude praktijk, namelijk het financieren van de persoonlijke de bankrekeningen van de leiders van het Angolese regime.

© Nils Duquet, 28.12.06 (weergegeven door de vzw CongoForum met toestemming van de auteur)

Nils Duquet is als vorser werkzaam bij het Vlaams Vredesinstituut

(http://www.vlaamsvredesinstituut.eu/)

Samenvatting uit

Duquet, N. (2005), "Oil interests and armed conflicts in the Democratic Republic of Congo". Paper gepresenteerd op Expert Meeting: DRC’s Natural Treasures. Source of conflict or key to development?, Brussel, 23-24 november 2005.

Leave a Comment

You must be logged in to post a comment.

28.12.06 Rol van oliebelangen in gewapende conflicten in de DRC (Nils Duquet)

Het gebrek aan aandacht voor oliebelangen in de analyse van de oorlog in de DRC is voor een groot deel het gevolg van de vrij beperkte schaal van de Congolese olie-industrie. De afgelopen jaren bedroeg de dagelijkse productie slechts 20 à 30 duizend vaten. Een fractie van de olieproductie in Angola en Congo-Brazzaville. Het grootste deel van de Congolese olieproductie vindt, zoals in de meeste andere landen in Sub-Sahara Afrika, namelijk offshore plaats. De beperkte Congolese olieproductie is grotendeels het gevolg van de voor de DRC ongunstige demarcatie van de territoriale wateren. De Congolese oliereserves bevinden zich tussen de olierijke wateren van Noord-Angola en die van de Angolese enclave Cabinda. Het waren dan ook niet de Congolese oliereserves die een impact hadden op het conflict in de DRC, maar wel de dichtbijgelegen Angolese oliereserves.

Op het moment dat de opstand tegen het Mobutu-regime uitbrak in 1996 was de Angolese MPLA-regime onder leiding van Eduardo Dos Santos reeds meer dan twee decennia lang verwikkeld in een bloedige burgeroorlog met de UNITA-rebellen van Jonas Savimbi. Een burgeroorlog die na het einde van de Koude Oorlog steeds meer gefinancierd door de opbrengsten uit de handel in grondstoffen. Voor het MPLA-regime waren de olie-inkomsten, voornamelijk afkomstig uit de olierijke Cabinda-enclave, een cruciaal element in haar strijd tegen de UNITA-rebellen. Enkel door middel van deze inkomsten kon het regime haar – naar lokale standaarden – erg indrukwekkende oorlogsmachine opbouwen en onderhouden. UNITA daarentegen financierde haar gewapend verzet met de inkomsten uit de handel in diamanten en gebruikte hiervoor voortdurend het toenmalig Zaïrese grondgebied. Na verloop van tijd werd Mobutu dan ook Savimbi’s belangrijkste bondgenoot. De opstand van Kabila en zijn buitenlandse steunheren tegen Mobutu werd na een initiële aarzeling van Dos Santos toch mee militair ondersteund door het Angolese leger . Deze militaire interventie had voor het Angolese regime een tweeledig doel. Ten eerste het vernietigen van UNITA’s militaire capaciteit en de diamant- en wapennetwerken in het toenmalig Zaïre. Ten tweede door zelf mee te participeren in de opstand zich ervan verzekeren dat Mobutu’s plek niet werd ingenomen door een pro-UNITA regime. Met behulp van de belangrijke militaire ondersteuning van het goed uitgeruste Angolese leger werd Mobutu verdreven en werd Laurent Kabila de nieuwe president van het land.

In de maanden na de val van Kinshasa bleef het Angolese leger haar eigen operaties uitvoeren die gericht waren op het lokaliseren en vernietigen van UNITA-basissen en -netwerken op het Congolese grondgebied. Deze operaties waren erg succesvol in zoverre zelfs dat ze aanleiding gaven tot een exodus van UNITA-strijders over de Congo-rivier naar Congo-Brazzaville en Cabinda. In Congo-Brazzaville werden deze strijders met open armen ontvangen door de toenmalige president Pascal Lissouba die op dat moment af te rekenen had met een gewapende opstand tegen zijn regime door strijders die loyaal waren aan ex-president Dennis Sassou-Nguesso. Lissouba besloot de UNITA-strijders te bewapenen en liet hen zijn grondgebeid gebruiken voor de verderzetting van hun netwerken. Dit bleek later echter een fatale inschattingsfout van Lissouba want hierdoor haalde hij zich een nieuwe en erg machtige vijand op de hals: het Angolese leger. Dos Santos beschouwde deze evolutie namelijk als een ernstige bedreiging voor de olie-installaties in Cabina, het hart van Angola’s olierijkdommen en dus cruciaal voor de financiering van het Angolese regime. Het Angolese leger besloot dan ook militair te interveniëren in Congo-Brazzaville ten voordele van ex-president Sassou-Nguesso. Hiermee doorbrak het Angolese leger de militaire impasse waarin het gewapende conflict in Congo-Brazzaville terecht was gekomen. Niet veel later werd Sassou-Nguesso voor de tweede maal president van Congo-Brazzaville. Een positie die hij vandaag nog steeds bekleed en die hij grotendeels te danken heeft aan de Angolese oliebelangen in de regio.

Oliebelangen speelden ook een belangrijke rol bij de beslissing van de Angolese president Dos Santos om Laurent Kabila, ondanks de nodige strubbelingen, blijvend te steunen toen Rwanda en Uganda zich tegen hem kantten en de tweede fase van het gewapende conflict in de DRC begon. Twee factoren speelden hierin een centrale rol. Ten eerste het vermoeden van het Angolese regime dat Rwanda en Uganda nauwe banden onderhielden met UNITA en dat deze twee landen de rebellenbeweging toelieten hun grondgebeid te gebruiken voor de handel in wapens en diamanten. Ook nu weer wou men een pro-UNITA regime in Kinshasa ten allen prijze vermijden en de vernietiging van deze (gepercipieerde) toevoerlijnen werden dan ook als een cruciaal strategisch objectief beschouwd. Ten tweede de troepenontplooiing van Congolese rebellen en hun buitenlandse steunheren in de olierijke Bas-Congo provincie, dat als een bedreiging voor de eigen Angolese olie-installaties werd aangevoeld. Als reactie op deze troepenontplooiing en de inname van Matadi en het Inga-complex door de rebellen en Rwandese soldaten werden opnieuw Angolese soldaten naar de DRC gestuurd om Kabila’s troepen te versterken. Door haar militaire sterkte werd het Angolese regime dan ook Kabila’s belangrijkste bondgenoot in de tweede fase van het gewapende conflict in de DRC. Enkel met behulp van de Angolese troepen kon Laurent Kabila zijn positie vrijwaren. De Angolese president Dos Santos had dan ook een belangrijke invloed op het regime van Kabila. In zoverre zelfs dat de befaamde International Crisis Group Dos Santos in een van haar rapporten uitriep tot de ‘peetvader’ van het Kabila-regime.

Behalve de ‘oude’ oliebelangen (bescherming van de eigen olie-installaties) waren er ook ‘nieuwe’ oliebelangen gemoeid in de Angolese betrokkenheid in de DRC. Verschillende waarnemers hebben geargumenteerd dat het MPLA-regime onder leiding van Dos Santos zijn door olie-gefinancierde oorlogsmachine heeft aangewend om bevriende regimes te installeren in Kinshasa en Brazzaville, waardoor dit regime de de facto controle heeft verworven over een duizend kilometer lange strook van Atlantische kust die boordevol olie zit. Verder worden ook een aantal voorbeelden van directe (maar in waarde eerder beperkte) compensaties aangehaald. Zo zou het aandeel van de Congolese overheid in het offshore Coco-olieveld aan de Angolese regering zijn overgedragen als beloning voor haar militaire interventie. Verder wordt in het rapport van het panel van experten in opdracht van de Verenigde Naties opstelden ook de oprichting van Sonangol-Congo, een joint venture tussen de Angolese nationale oliemaatschappij Sonangol (60%) en de Congolese regering (40%), genoemd. Dit wordt door sommigen beschouwd als een Angolese poging om de controle te verwerven over de Congolese productie en distributienetwerken. Een poging die past binnen een breder geopolititiek project van Dos Santos uit te groeien tot een belangrijke regionale speler en de controle te verwerven over een nog groter deel van de regionale olieproductie.

Concluderend kunne we stellen dat de Angolese militaire interventie niet los gezien kan worden van de Angolese oliebelangen in de regio. Waar de Angolese interventie uiteindelijk om draaide was regime survival: het behouden van de staatsmacht in de strijd tegen de rebellen van UNITA. Dit is erg belangrijk voor de politiek-militaire elites van Angola omdat ze hierdoor toegang blijven hebben tot de olie-inkomsten en ze zich op deze wijze persoonlijk enorm kunnen verrijken. Daarbij komt dat het Angolese regime door militair tussenbeide te komen naar alle waarschijnlijkheid zijn potentieel voor persoonlijke verrijking heeft kunnen uitbreiden. De belangrijkste doelstelling van Angola in de DRC was de afgelopen jaren dan ook de bescherming van zijn eigen economische belangen door middel van het ondersteunen van een zwak leiderschap in Kinshasa waarop het een erg belangrijke invloed kan uitoefenen.

Uiteindelijk kan het Angolese regime van Dos Santos dan ook als grote overwinnaar van de gewapende conflicten in Centraal-Afrika van de late jaren ‘90 worden beschouwd. De succesvolle Angolese interventies in de DRC en Congo-Brazzaville hadden namelijk als resultaat een fundamentele verzakking van UNITA. Met deze interventies stelde het MPLA-regime haar eigen olie-inkomsten veilig terwijl het de handel in diamant voor UNITA steeds moeilijker maakte. De discrepantie in inkomsten die hieruit volgde, leidde uiteindelijk voor een machtoverwicht van het MPLA-regime en een vernietiging van UNITA’s conventionele militaire capaciteit. In februari 2002 werd de overwinning van het Angolese regime in haar strijd tegen UNITA formeel bevestigd met de dood van Savimbi en het daaropvolgende vredesakkoord. Deze evolutie is positief voor de oliemaatschappijen die in de DRC actief zijn. Als gevolg van Angola’s controle over de Congolese olie-industrie kunnen ze rekenen op een goede militaire en politieke bescherming van de eigen belangen door Angola. Het enige wat ze hiervoor hoeven te doen is het verderzetten van een oude praktijk, namelijk het financieren van de persoonlijke de bankrekeningen van de leiders van het Angolese regime.

© Nils Duquet, 28.12.06 (weergegeven door CongoForum met toestemming van de auteur)

Nils Duquet is als vorser werkzaam bij het Vlaams Vredesinstituut

(http://www.vlaamsvredesinstituut.eu/)

Samenvatting uit

Duquet, N. (2005), "Oil interests and armed conflicts in the Democratic Republic of Congo". Paper gepresenteerd op Expert Meeting: DRC’s Natural Treasures. Source of conflict or key to development?, Brussel, 23-24 november 2005.

Leave a Comment

You must be logged in to post a comment.