Missionarissen. Geschiedenis, herinnering, dekolonisering (Boekrecensie door historicus William Blondeel)


De invalshoek: katholieke missie en dekolonisering
Het boek van professor Goddeeris over het Belgisch/Vlaams missieverleden komt niet uit de lucht vallen. Het baadt volledig in de sfeer van dekolonisering die bij ons vooral sinds de eeuwwisseling is doorgebroken, zowel in activistische kringen als de wetenschappelijke wereld en de media. Ze is toegegroeid naar (een eerste?) hoogtepunt net vóór de omslag naar het derde decennium van deze eeuw. Belangrijke aangrijpingspunten daarin zijn de heropening van het museum over/voor Midden-Afrika in Tervuren eind 2018 en de VRT-reeks over de Kinderen van de kolonie in dezelfde periode. De sterke mobiliserende invloed van de (oorspronkelijk Amerikaanse beweging) Black Lives Matter versterkt vanaf medio 2020 nog de beweging en in het bijzonder de stem van verschillende diaspora-organisaties die hier al enkele jaren langer actief zijn. Tot 2018 blijft de positie van de Belgische (vooral Vlaamse) katholieke missie in dat geheel wat op de achtergrond. Een van de weinige uitzonderingen daarop, met een uitdrukkelijke focus op de katholieke missie, is het werk van een in België wonende Congolese (ex-)priester Kentey (Évariste) Pini-Pini Nsasay. In zijn boek van 2013 over La mission civilisatrice au Congo (Éditions AfricAvenir/Exchange & Dialogue, Douala-Berlin), laat een van de ondertitels aan duidelijkheid niets te wensen over: “la prison catholique”.
Professor Goddeeris presenteert nu een boek daarrond voor het breed (Nederlandstalig) publiek. Hij inventariseert wat er in het ruime kader van de Belgische / Vlaamse beweging rond dekolonisering zoal gebeurd is rond de figuur van de katholieke missionaris en brengt in bijlage een heel nuttig overzicht van wat hij de ‘markers’ van het Vlaamse missieverleden noemt (in het Frans meestal duidelijker “lieux de mémoire” genoemd). Een uiterst interessante invalshoek om het verleden in te duiken.  

De kijk van vandaag op het verleden
Het boek vertoont echter ook juist daardoor een problematische kant. Het is immers helemáál geconcipieerd vanuit de wijze waarop onze samenleving vandaag omgaat met de missie in  het verleden. De historische reflectie van Goddeeris over de missie in de koloniale periode lijdt daaronder. Ik focus op de Congo-missie. Het boek is zodanig ingebed in de morele, be(ver)oordelende sfeer van vandaag dat het in de historische passages vooral een zoektocht is naar die karakteristieken die nu ter discussie worden gesteld: de ondersteuning van het kolonialisme, bruut racisme, pedofilie, wellust en liederlijkheid, kinderdiefstal (voor de opleidingssystemen in de beginfase van de evangelisatie en de opvang van de ‘halfbloedkinderen’ – metissen – later) en zelfs verdenking van kindermoord. Maatschappelijke en eerder individuele kentrekken worden gekoppeld in het kader van de koloniaal-missionaire hegemonie. Voor de Congo-missie alvast houdt de auteur zich aan wat daarvan reeds bekend was in de bestaande literatuur. Hij stelt nu wel scherp in op dat beeld, en fraai is het niet. De auteur doet anderzijds alle mogelijke moeite, ook in interviews rónd het boek, om het risico in te dijken dat hij een papenvreter zou genoemd worden.

De werkwijze heeft echter vooral consequenties voor het historisch beeld dat zo ontstaat van de missie in de koloniale periode. Vooreerst beheerst de vermelde focus het boek ten nadele van het synthesegehalte. Van de meest geviseerde leidende figuren Emiel Van Hencxthoven (1852-1906), Emeri Cambier (1865-1943) en Victor Roelens (1858-1947) geraakt het beeld nog meer vertekend dan het beeld dat deze figuren in de niet-hagiografische literatuur van de jongste vijftig jaar hebben gekregen, en de globale betekenis van hun instituten (in dit geval jezuïeten, scheutisten, witte paters) komt nog nauwelijks uit de verf. Ik illustreer dat even aan de hand van de wijze waarop witte pater (Mgr) Victor Roelens wordt getekend. Roelens – afkomstig van het West-Vlaamse Ardooie, eerste missiebisschop van Congo in 1896 en nadien voor jaren zowat de primus inter pares in de Congo-missie – komt op verschillende plaatsen in het boek aan bod, duidelijk omdat hij ‘gekend’ is voor zijn autoritair en ‘wit’ profiel. Bij de vermelding van de wijding van de eerste Congolese priester Stefano Kaoze in 1917, voegt Goddeeris daaraan toe: “(door Victor Roelens, nota bene)” (p. 124). De plaatsing tussen haakjes geeft de indruk dat de naam van de voorganger voor de gebeurtenis – de wijding – bijkomstig is, minder belangrijk. De “nota bene” moet een verwijzing inhouden naar de karakterisering van Roelens die de auteur enkele pagina’s vroeger aanbrengt met een citaat van “bruut racisme” (p. 122). Precies dergelijke paradox echter – minstens een merkwaardigheid – tussen twee gegevenheden, namelijk het racisme van en de wijding door Roelens, vraagt om een interventie van de historicus. Hij biedt hem de unieke kans om niet alleen feiten te vermelden maar ze ook te analyseren en een karakter of een situatie te begrijpen, te verklaren, te verduidelijken, of minstens te bevragen. In dit geval omdat zowel racisme als de opbouw van een lokale kerk essentiële elementen in de koloniale missiehistoriek zijn. Een laconieke, ironische of sarcastische “nota bene” volstaat dan niet.    

Synthese-ambitie zonder zout en peper
Op de inhoudelijke invulling van het historisch luik zit ook een andere rem, meer bepaald op de verwerking van de twee essentiële componenten die het innovatief missie-onderzoek in de jongste vijftig jaar heeft opgeleverd, namelijk de complexiteit van de relatie tussen de missie en de andere Europese dragers van het kolonialisme en de impact van de introductie van het christendom op de koloniale en postkoloniale Congolese samenleving. De auteur stipt daarvan wel een aantal elementen aan, meer bepaald  in het hoofdstuk “Missionarissen en Kolonialisme” / rubriek “Missiewerk in Centraal-Afrika”, maar hij hoedt er zich, om een of andere reden, voor om ze een concreet gezicht te geven. De zogenaamde ‘drievuldigheid’ van staat, kapitaal en kerk is een van die elementen. In zijn kritische benadering van dat concept wijst hij heel terecht op het alternatief inzicht van de competitive co-dependency dat de Britse historicus Reuben A. Loffman in 2019 naar voren heeft geschoven. Zijn eigen pleidooi voor de term “koloniaal pantheon” dekt mijns inziens dan weer te veel de alliantie-realiteit toe (p. 123). Een dergelijk discussiepunt aanstippen zonder illustrerend feitenmateriaal mist zijn doel. Rond de impact van de introductie van het christendom beperkt hij zich tot enkele summiere verwijzingen in het veld van gezondheidszorg, onderwijs, taalbeleid, etnische categorisering, sociale emancipatie (pp. 123-126). Opnieuw schaadt de geringe toepassing op concrete casussen zowel de bewijskracht als de charme van dat tekstdeel. Ik mis daarbij zeker de invloed van bijvoorbeeld het vlees-en-bloed-verzamelwerk dat – “nota bene”? – het Documentatie- en Onderzoekscentrum voor Religie, Cultuur en Samenleving van de KU Leuven (KADOC) vorig jaar gepubliceerd heeft over Religion, Colonization and Decolonization in Congo, 1885-1960. Het feit dat de auteur bovendien constant de “heterogeniteit”, zelfs “tegenstellingen” (p. 126), binnen ‘de missie’ onderstreept, maakt de nood aan concrete casussen om de betekenis van de verschillen te kunnen inschatten nog scherper. Meer concrete invulling zou overigens ook duidelijk maken dat, zoals bij andere synthese-ambities, steeds weer geput wordt uit de Congo-ervaring van een heel beperkt aantal congregaties. 

Tussen 1880 en 1959: meer van hetzelfde?
Misschien heb ik in het boek nog het meest last van iets anders. Goddeeris brengt een beeld dat de ontwikkeling van het Congolees christendom in de tijd niet volgt. Ook al schrijft de auteur in het laatste hoofdstuk “Wat nu?” dat missionering evolueerde doorheen de tijd (p.154), het beeld dat hij schetst is zeer gefigeerd ingevuld. Weer toegepast op Congo: de missie van 1959, op het ogenblik van de officiële overgang naar een (inderdaad nog embryonale) lokale kerkprovincie, is helemaal niet meer de missie van 1880. Het volstaat het boek van witte pater Guy Mosmans L’Eglise à l’heure de l’Afrique van 1961 (een bundeling van tussen 1956 en 1960 geschreven artikels, uitgeverij Casterman, Doornik) even te doorbladeren om dat in te zien. Het boek van Goddeeris mist dat perspectief: geen poging om de lijn te ontwarren van de institutionele opbouw van de lokale kerk – van de figuur van de katechist tot de oprichting van de eigen hiërarchie – en voor de ‘afrikanisering’ van geloof en moraal, zoals bij veel auteurs, enkel losse fragmenten. Het levert summiere standpunten op van enkele individuele missionarissen, met voorop scheutist August De Clercq (1870-1939), jezuïet Pierre Charles en de Semaines de Missiologie in de jaren twintig, en minderbroeder Placied Tempels (1906-1977) in de jaren veertig-vijftig, maar zonder hun plek in een langetermijnperspectief in te schatten. Een lijn die nog tijdens de koloniale en missie-periode loopt van de complete afwijzing van de Afrikaanse gebruiken eind 19e eeuw tot een vorm van congolisering van de liturgie, de publicatie van Des prêtres noirs s’interrogent (Éditions du Cerf, Paris) in 1956 – met een opvallende bijdrage van de Congolese priester Vincent Mulago – en het debat aan de universiteit van Lovanium over een Afrikaanse theologie in de daaropvolgende jaren. Het missiedecreet Ad Gentes van Vaticanum II (7 december 1965) ligt helemaal mee in die lijn. Het is ongetwijfeld een uitdaging om te zien of en hoe en wanneer die lijn zich vertaalt over de gesignaleerde diversiteit of tegenstellingen in ‘de missie’ heen. Dat proces zien we niet groeien in het boek.  

Appél voor een nieuwe insteek
Ten slotte doet de specifieke invalshoek van Goddeeris de nood aanvoelen aan nog een andere benadering, meer bepaald door zijn accent op het koloniaal-missionair propagandadiscours in het thuisland – waarvoor de insteek van de dekolonisering nu het tegengewicht moet vormen.  Het doet mij denken aan de raadgeving van Jean-Luc Vellut al jaren geleden om aandacht te besteden aan de specifieke aard van het katholicisme waarin de missionarissen in België/Vlaanderen opgroeien vooraleer zij naar Congo vertrekken. Aan de impact van die Belgisch-Vlaamse (figuurlijke) rugzak koppel ik zelf meer en meer ook de terugslag van de missie-ervaring op de ontwikkelingen in de Europese/Belgisch-Vlaamse ‘moederkerk’ in de jaren zestig. Het boek van Goddeeris lijkt mij precies te bevestigen dat die invalshoek inderdaad nog altijd onderbelicht is in de missiestudie. 


William Blondeel
18 oktober 2021

William Blondeel is historicus aan de Universiteit Gent die momenteel een doctoraatstudie maakt over de missionering in Congo (met speciale aandacht voor de figuur van Victor Roelens).

Missionarissen. Geschiedenis, herinnering, dekolonisering (Idesbald Goddeeris)

Leuven-Amsterdam: Lannoo Campus 2021, 192 p.

Leave a Comment

You must be logged in to post a comment.